babiroesa
- ba·bi·roe·sa
- van Indonesisch babirusa [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | babiroesa | babiroesa's |
verkleinwoord | - | - |
de babiroesa m
- (evenhoevigen) varkensachtig hoefdier uit het geslacht Babyrousa , dat op Celebes en naburige eilanden voorkomt
- Toen Piso de boeken van Bontius over de tropische geneeskunst uitgaf en daarbij de schedel van een babiroesa of hertzwijn nodig had (het dier kwam alleen voor op Celebes of het eiland Buru), leende hij zo'n schedel van Swammerdam. [2]
- Het woord babiroesa staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "babiroesa" herkend door:
8 % | van de Nederlanders; |
6 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ babiroesa op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Berkel, K. vanCitaten uit het boek der natuur. (1998) Bert Bakker, Amsterdam; ISBN 90 351 1939 8; p. 94; geraadpleegd 2018-07-11
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be