baaivanger
- Geluid: baaivanger (hulp, bestand)
- baai·van·ger
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | baaivanger | baaivangers |
verkleinwoord | baaivangertje | baaivangertjes |
de baaivanger m
- (kleding) schansloper [1], overjas voor zeelieden
- (sport) (ironisch) slechte schaatser
- (pejoratief) ruziemaker, ruziezoeker
- levenslustig iemand
- Het woord 'baaivanger' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.