Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·jas
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord overjas overjassen
verkleinwoord overjasje overjasjes

Zelfstandig naamwoord

de overjasv / m

  1. (kleding) een jas die hoofdzakelijk als bescherming van de kleding eronder wordt gedragen
    • Dankzij de overjas had hij geen smerige vlekken op zijn broek. 
     Hij was gekleed in een soort militaire overjas en droeg zijn geweer in een soepel foedraal over zijn ene schouder.[1]
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be