[1] En båre.
Een baar.
[2] En båre.
Een doodskist.
  • bå·re
  • (werkwoord) Afkomstig van het Oudnoorse woord bára.
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
båre
bårer
båret
båra
båret
båra
Klasse 1 zwak

båre

  1. golven
  • [1,2]: Afkomstig van de Oudnoorse woorden barar, barir, mv bǫrur en het Nederduitse woord bare.
  • [3]: Afkomstig van het Oudnoorse woord bára.

båre m/v

  1. baar, draagbaar, berrie, brancard
  2. doodskist, lijkkist, grafkist, uitvaartkist, crematiekist, kist
  3. (poëtisch) baar, golf, plens
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   båre     m: båren
v: båra  
  bårer     bårene  
genitief   båres     m: bårens
v: båras  
  bårers     bårenes  
  • [1]: legge den skadede på båra
een gewonde op de brancard leggen
  • [2]: legge en krans på båren
een krans op de doodskist leggen


 
[2] En båre.
Een kruiwagen.
  • bå·re
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord bára.
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
båre
bårar
båra
båra
Klasse 1 zwak

båre

  1. golven
  • [1-3]: Afkomstig van de Oudnoorse woorden barar, barir, mv bǫrur en het Nederduitse woord bare.
  • [4]: Afkomstig van het Oudnoorse woord bára.

båre v

  1. baar, draagbaar, berrie, brancard
  2. kruiwagen
  3. doodskist, lijkkist, grafkist, uitvaartkist, crematiekist, kist
  4. (poëtisch) baar, golf, plens
v enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   båre     båra     bårer     bårene  
genitief                        
bijvormen enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   båra         båror     bårone  
genitief                        
  • [1-3]: bår
  • [1]: leggje den skadde på båra
een gewonde op de brancard leggen
  • [3]: leggje ein krans på båra
een krans op de doodskist leggen