• av·vei·ning
Naar frequentie zeldzaam
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   avveining     m: avveiningen
v: avveininga  
  avveininger     avveiningene  
genitief   avveinings     m: avveiningens
v: avveiningas  
  avveiningers     avveiningenes  

avveining, m / v [1]

  1. (het) afwegen, afweging, vergelijking
    «Sakens ramme blir da bare å foreta en avveining og vurdering av to klart formede og gjennomarbeidede alternativer. [2]»
    De scope van de casus zal dan simpelweg zijn om een ​​afweging en appraisal te maken van twee duidelijk gevormde en goed uitgewerkte alternatieven.
  • en vanskelig avveining
een moeilijke afweging
  • en avveining mellom ulike hensyn
een balans tussen verschillende overwegingen