• av·li·ve
  • Afleiding van het Oudnoorse werkwoord live
Naar frequentie 18123
vervoeging
onbepaalde wijs avlive
tegenwoordige tijd avliver
verleden tijd avliva
avlivet
voltooid
deelwoord
avliva
avlivet
onvoltooid
deelwoord
avlivende
lijdende vorm avlives
gebiedende wijs avlive
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak
opmerking

avlive

  1. overgankelijk doden, doodmaken, pijnlos doden
  2. overgankelijk, (figuurlijk) iets uit de wereld helpen, gladstrijken, ontkrachten, wegpraten (een leugen, een mythe, een gerucht)



  • av·li·ve
  • Afkomstig van het Oudnoorse werkwoord live
vervoeging
onbepaalde wijs avlive
avliva
tegenwoordige tijd avlivar
verleden tijd avliva
voltooid
deelwoord
avliva
onvoltooid
deelwoord
avlivande
lijdende vorm avlivast
gebiedende wijs avliv
avliva
avlive
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak
opmerking

avlive

  1. overgankelijk doden, doodmaken, pijnlos doden
  2. overgankelijk, (figuurlijk) iets uit de wereld helpen, gladstrijken, ontkrachten, wegpraten (een leugen, een mythe, een gerucht)

avlive

  1. gebiedende wijs van avliva

avlive

  1. gebiedende wijs van avlive