• av·leie

avleie

  1. overgankelijk afleiden, lozen, wegnemen, wegvoeren
  2. overgankelijk, (figuurlijk) ontwikkelen uit
    «Dette er eit forsøk på å dempe og avleie den misnøye som har oppstått på grunn av dei auka lønsskilnadene.»
    Dit is een poging om de onvrede die is ontstaan ​​door de toegenomen loonverschillen te beteugelen en weg te nemen.
  3. overgankelijk, (taalkunde) afleiden (een woord uit een ander woord afleiden)
  • [1] avleie varme
    warmte afleiden
  • [1] avleie oppmerksomheten fra noe eller noen
    aandacht van iets of iemand afleiden
  • [1] Musikken avleiet tankene deres.
    De muziek leidde hun gedachten af.
  • [1] avleie mistanken fra noen
    de verdenking van iemand afleiden
  • [2] avleie et nytt stoff av oljen
    een nieuw geneesmiddel uit olie ontwikkelen
  • [3] "dømme" er avleiet av "dom"
    'dømme' is afgeleid van 'dom'


  • av·leie

avleie

  1. overgankelijk afleiden, lozen, uitdrogen, wegnemen, wegvoeren
    «Ein kan ikkje avleie sanning frå noko autoritet.»
    Men kan uit geen enkele autoriteit de waarheid afleiden.
  2. overgankelijk, (figuurlijk) ontwikkelen uit
  3. overgankelijk (taalkunde) afleiden (een woord uit een ander woord afleiden)
  • [1] avleie vatn
    water afleiden
  • [1] Musikken avleidde tankane deira.
    De muziek avleidde hun gedachten.
  • [1] avleie mistanken frå nokon
    de verdenking van iemand afleiden
  • [2] avleie eit nytt stoff av oljen
    een nieuw geneesmiddel uit olie ontwikkelen
  • [3] "drøyme" er avleidd av "draum"
    'drøyme' is afgeleid van 'draum'