1. boor voor gebruik in een booromslag

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ave·gaar
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘grote boor’ voor het eerst aangetroffen in 1404 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord avegaar avegaars
verkleinwoord avegaartje avegaartjes

Zelfstandig naamwoord

de avegaarm

  1. (gereedschap) boor voor gebruik in een booromslag, het boorsel wordt afgevoerd volgens het principe van de schroef van Archimedes, ook als grondboor
Synoniemen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

27 % van de Nederlanders;
25 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen