• au·to·di·dac·tisch
stellend
onverbogen autodidactisch
verbogen autodidactische
partitief autodidactisch

autodidactisch [1]

  1. (onderwijs) betrekking hebbend op het zichzelf dingen aanleren zonder tussenkomst van een onderwijsinstelling
     Groot hoopt verder dat de overheid zijn informatie gaat gebruiken om te kijken of het aantal rondzwervende pet-flessen vermindert. Als autodidactisch zwerfafvaldeskundige vindt hij de huidige methode niet nauwkeurig genoeg.[2]
     Autodidactisch als hij was, schilderde hij het ene na het andere pleidooi voor een eigen, wondere werkelijkheid.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Na ruim 12.000 stuks troep weet Dirk: opruimen heeft geen zin” (20-07-2017), NOS
  3.   Weblink bron “Expositie nuanceert beeld van foute schilder Pyke Koch” (18-11-2017), NOS