Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • as·su·ran·tie·po·lis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord assurantiepolis assurantiepolissen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de assurantiepolisv / m

  1. document van de verzekeraar dat vastlegt op welke vergoedingen een verzekering recht heeft en welke voorwaarden daarbij gelden
     Een pandemie is als de Act of God in een assurantiepolis: onverzekerbaar.[3]
Synoniemen
Meroniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron
    Hubert Smeets
    “In chaotische tijden hebben brutalen de halve wereld” (17 april 2020) op nrc.nl