• as·su·ran·tie
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verzekering’ voor het eerst aangetroffen in 1530 [1]
  • afgeleid van het Franse assurance (met het achtervoegsel -antie) [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord assurantie assuranties
assurantiën
verkleinwoord - -

de assurantiev [3]

  1. verzekering
  2. verzekeringsmaatschappij ??
96 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[4]