askruik
  • as·kruik
enkelvoud meervoud
naamwoord askruik askruiken
verkleinwoord askruikje askruikjes

de askruikv / m

  1. een pot waarin de as van een overledene in zit
    • De 14-jarige Maarten van Duijn, vrijwilliger bij de hulp aan zeezoogdieren, vond zaterdag de eerste askruik op het strand van Noordwijk. [2] 
79 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[3]