• ar·tro·se
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gewrichtsontsteking’ voor het eerst aangetroffen in 1984 [1]
  • met het voorvoegsel artro- en met het achtervoegsel -ose [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord artrose artroses
verkleinwoord - -

de artrosev

  1. (medisch) een aandoening van het gewrichtskraakbeen
96 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]