• ar·men·wijk
enkelvoud meervoud
naamwoord armenwijk armenwijken
verkleinwoord

de armenwijkv / m

  1. een deel van de stad waar mensen met een laag inkomen wonen in huizen van een slechte kwaliteit
    • Op een uur afstand, in de armenwijk Esenler wonen veel Koerden die in de ramadanmaand geen limonade drinken. Wel zullen ze net als Omer Nazik op Erdogan stemmen bij de presidentsverkiezingen.[2] 
    • Veel flats liggen in ver afgelegen districten zoals Nieuw Tiba, een armenwijk vijftien kilometer buiten Luxor. 'Er is geen openbaar vervoer, dus nu breng ik de nacht meestal door in het huis van mijn neef in het stadscentrum.' [3] 
    • Aan hoerenlopers geen gebrek in de rosse buurt van de armenwijk. Dat is misschien niet zo verwonderlijk, aangezien een 'bezoekje' aan een prostituee omgerekend 50 eurocent kost. De meisjes, meestal tieners, moeten per dag tot twintig klanten 'afwerken' om aan een min of meer degelijk inkomen te komen. [4] 
91 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[5]