• ar·chi·to·mie
enkelvoud meervoud
naamwoord architomie architomieën
verkleinwoord - -

de architomiev

  1. (biologie) vorm van aseksuele voortplanting waarbij een meercellig organisme eerst in twee of meer delen splitst en daarna pas de ontbrekende lichaamsdelen worden gevormd
    • B. vejdovskyanum plant zich voornamelijk asexueel [sic!] voort door architomie, een manier van voortplanting waarbij de soort in stukken breekt en elk stuk weer een nieuw individu wordt. [1]