• ar·bi·tra·ge
enkelvoud meervoud
naamwoord arbitrage arbitrages
verkleinwoord arbitragetje arbitragetjes

de arbitragev

  1. het handelen van een scheidsrechter of arbiter (spraakgebruik)
    • De arbitrage was in handen van een internationaal geroemde scheidsrechter. 
  2. (juridisch) het resultaat van het handelen van een arbiter
  3. het gelijktijdig op verschillende markten kopen en verkopen om gebruik te maken van koersverschillen, handelsarbitrage
96 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]