• ar·bei·ders·fa·mi·lie
enkelvoud meervoud
naamwoord arbeidersfamilie arbeidersfamilies
verkleinwoord arbeidersfamilietje arbeidersfamilietjes

de arbeidersfamiliev [1]

  1. (economie) familie waarvan de leden behoren tot de werkende klasse
     White komt uit een arbeidersfamilie en heeft vroeger naar eigen zeggen altijd geleerd om zich nergens ‘te goed’ voor te voelen en om te doen wat moet om je brood te verdienen.[2]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Populaire blogster bespaart 19.000 euro met ‘vijf simpele tips’” (Zaterdag 7 april 2018 om 13:20), De Standaard