• ant·wad·de
vervoeging
tegenwoordige tijd, aantonende wijs, bedrijvende vorm
hele vervoeging zie antwadde/vervoeging
onbepaalde
wijs
antwadde
verleden
tijd
(er) hot geantwatt
voltooid
deelwoord
geantwatt
enkelvoud meervoud
1e persoon ich antwatt mir / mer antwadde
2e persoon du antwattscht dihr / der
dihr / der
dihr / der
ihr / er
ihr / er
nihr / ner
antwatt
antwadde
antwaddet
antwatt
antwadde
antwadde
3e persoon er antwatt sie antwadde
sie antwatt
es antwatt

antwadde

  1. onovergankelijk, overgankelijk antwoorden
  2. onovergankelijk, overgankelijk reageren
    «Der Tell lacht un antwattet: “Ich kann net glaawe, as du een so en dumme Befehl gebscht, en Schtang zu griesse.”»
    De Tell lacht en antwoordt: "Ik kan niet geloven dat je een zo domme bevel geeft om voor een staaf te saluteren".

antwadde

  1. zwakke verbuiging tweede persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van antwadde