antropomorfiseren

  • an·tro·po·mor·fi·se·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
antropomorfiseren
antropomorfiseerde
geantropomorfiseerd
zwak -d volledig

antropomorfiseren

  1. overgankelijk een dier of object als mens behandelen of menselijke eigenschappen toedichten
    • En bovendien ergert men zich aan het antropomorfiseren van niet-menselijke wezens door het gebruik van bovengenoemde werkwoorden. [1]
    • We antropomorfiseren ook als we dingen niet begrijpen. “We schrijven dan menselijke karaktertrekken aan die dingen toe, want dat is wel bekend terrein.” [2]
    • De hele natuur verdient ons respect, maar niet door haar te antropomorfiseren. Dat helpt niet. [3]