• ont·men·se·lij·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ontmenselijken
ontmenselijkte
ontmenselijkt
zwak -t volledig

ontmenselijken

  1. ergatief aan menselijkheid verliezen
  2. overgankelijk beroven van het menselijke
    • Joden en zigeuners werden door de nazi's stelselmatig ontmenselijkt