• ont·men·se·lijk·te
vervoeging van
ontmenselijken

ontmenselijkte

  1. enkelvoud verleden tijd van ontmenselijken
    • Ik ontmenselijkte. 
    • Jij ontmenselijkte. 
    • Hij, zij, het ontmenselijkte. 
  2. verbogen vorm van ontmenselijkt, voltooid deelwoord van ontmenselijken