antimilitaristisch


  • an·ti·mi·li·ta·ris·tisch
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen antimilitaristisch antimilitaristischer
verbogen antimilitaristische antimilitaristischere
partitief antimilitaristisch antimilitaristischers -

antimilitaristisch

  1. (politiek) tegen het leger zijnde, betrekking hebbend op de (politieke) beweging die tegen het leger is
     Hoewel er in het Nieuwe Testament vaak sprake is van het ”zoeken van de vrede”, is ook dit gedeelte van het Woord van God niet antimilitaristisch. Paulus acht het een goddelijke verplichting dat een overheid „het zwaard draagt”, en dat is niet tevergeefs (zonder reden).[1]
     Deze antimilitaristische partij met een gematigd socialistisch karakter ging na de Tweede Wereldoorlog, in 1946, grotendeels op in de Partij van de Arbeid.[2]
  1.   Weblink bron
    Prof. dr. A. Baars
    “In liefde aan overheid onderdanig” (26 september 2014), Reformatorisch Dagblad
  2.   Weblink bron
    Peter van den Burg
    “Grondwetsherziening van 1917 verdient herdenking” (4 december 2017), Reformatorisch Dagblad