• an·ti·christ
enkelvoud meervoud
naamwoord antichrist antichristen
verkleinwoord - -

de antichristm

  1. personificatie van alles wat vijandig aan het christendom is
  2. (religie) naam voor het apocalyptische wezen (eigenlijk den duivel zelf) dat vóór het einde der tijden op aarde zal verschijnen vanwege de naderende terugkeer van Jezus Christus om zijn Duizendjarig vredesrijk op aarde te vestigen
93 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[3]