• an·nexe·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘inlijven’ voor het eerst aangetroffen in 1859 [1]
  • afgeleid van het Franse annexer met het achtervoegsel -eren [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
annexeren
annexeerde
geannexeerd
zwak -d volledig

annexeren

  1. overgankelijk het toeëigenen van een grondgebied
    • Oostenrijk werd tijdens de Tweede Wereldoorlog door Duitsland geannexeerd. 
     Het annexeren van Californië was toen nog maar een kwestie van tijd.[3]
  2. zich toe-eigenen
     Als klein meisje had Dora al geweten dat een ruimte-innemend proces niks te maken had met het annexeren van een kamer, maar een tumor is, en dat Jojo er zijn levenswerk van had gemaakt om dat soort ruimte- innemende processen uit de hoofden van mensen te snijden.[4]
93 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[5]