• ani·mis·tisch
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen animistisch animistischer -
verbogen animistische animistischere -
partitief animistisch animistischers -

animistisch

  1. (religie) gelovend dat levende wezens, natuurverschijnselen of voorwerpen een eigen geest kunnen bezitten
    • Een zachte man uit een hard dorpje in de Pyreneeën, een animistisch natuurmens en een zwever, die misdaden oplost door gedachten te laten waaien en ideeën te laten opborrelen. [2]
    • De spanningen zijn geworteld in decennia van haat tussen inheemse groepen, de meeste christelijk of animistisch, die vechten om controle over vruchtbare landbouwgrond met migranten en kolonisten uit het islamitische noorden. [3]
  2. (religie) behorend bij de opvatting dat levende wezens, natuurverschijnselen of voorwerpen een eigen geest kunnen bezitten
    • Antropomorfisme, het projecteren van menselijke eigenschappen en emoties op dieren en dingen, wordt taaltrendy, analoog aan het animistisch bezielen van beesten, stenen en wolken. [4]