Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • an·ders·den·kend
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen andersdenkend
verbogen andersdenkende
partitief andersdenkends

Bijvoeglijk naamwoord

andersdenkend [1]

  1. iemand met een ander geloof, politieke voorkeur of mening
    • Vriend Jort Kelder stond een keer met Markuszower te praten in de Ridderzaal. Hij merkte dat er gelijk een cordon sanitaire om hen heen ontstond. „Een ruimte van een meter. Je wordt je als gesprekspartner heel bewust: ik sta met een PVV’er te praten. Gek, want dat past totaal niet bij Gidi. Die staat open voor iedereen, ook andersdenkenden.” „Gidi is niet blind voor meningen van anderen”, zegt ook Liselotte Verwaayen. „In die zin past hij minder goed bij de PVV dan je zou verwachten.” Maar, zegt Verwaayen, die in het verleden een politiek VVD-café met Markuszower organiseerde: „Hij zal nooit terughoudend zijn met zeggen wat hij denkt. Hij is één van die mensen die energie krijgt van de controverse, dat past wel weer bij de PVV.”[2] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Enzo van Steenbergen Danielle Pinedo 19 maart 2017