Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • am·pli·tu·do
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Latijns [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord amplitudo amplitudo's
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de amplitudov

  1. de uitslag van een slinger- of golfbeweging
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

33 % van de Nederlanders;
41 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen