Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • am·bachts·huis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ambachtshuis ambachtshuizen
verkleinwoord ambachtshuisje ambachtshuisjes

Zelfstandig naamwoord

het ambachtshuiso (geschiedenis)

  1. het huis van een ambacht of gilde, het gildehuis
  2. het huis, waarin het bestuur van een ambachtsheerlijkheid is gevestigd (het gemeentehuis van het ambacht)

Gangbaarheid