Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ama·teu·ris·tisch
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen amateuristisch amateuristischer
verbogen amateuristische amateuristischere
partitief amateuristisch amateuristischers -

Bijvoeglijk naamwoord

amateuristisch [1]

  1. betrekking hebbend op personen en het werk van personen die iets doen of maken zonder daarin een professionele scholing te hebben ontvangen
    • De amateuristische muziekuitvoering was prachtig o.a. door het enthousiasme van de uitvoerende kunstenaars. 
  2. van slechte kwaliteit
    • De fiets was op een amateuristische wijze gerepareerd. 
Synoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen