• amal·ga·ma
enkelvoud meervoud
naamwoord amalgama amalgama's
verkleinwoord - -

het amalgamao

  1. (scheikunde) (verouderd) legering van kwik met een ander metaal
     Metaal in den vorm van een zeer dun blad, inzonderheid bladtin. Vooral in toepassing op het amalgama van tin en kwik, waarmede men spiegels en ook wel edelsteenen van achteren bekleedt om de terugkaatsing van het licht te versterken.[3]
  2. (figuurlijk) geheel bestaand uit een vermenging van onderdelen die eigenlijk niet bij elkaar horen
     Speels, schijnbaar argeloos uit de tachtigjarige dichter in gedreven rijmen zijn fascinatie voor het naderende moment waarop 'mijn stof mag paren met Uw Stof' - dat is de fascinatie voor het amalgama van leven en dood.[4]
     Harmsens boek is een welkome aanvulling op de sociale historie van Nederland, het is een geslaagd amalgama van ideeëngeschiedenis en "petite histoire'.[5]
32 % van de Nederlanders;
31 % van de Vlamingen.[6]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. amalgaam op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron
    P. Tuynman & F.L. Zwaan (eds.).
    “Proeven van tekst en commentaar voor de uitgave van Hoofts lyriek. II. Gedichten voor Huygens” (1968), Noord-Hollandsche Uitgevers Maatschappij, Amsterdam, p. 205 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren  
  4.   Weblink bron
    Arie van den Berg
    “Mijn stof mag paren met Uw Stof; Speelse psalmen van Leo Vroman” (22 maart 1996) op nrc.nl  
  5.   Weblink bron
    Victor Westhoff
    “De liefde voor de natuur kwam van rechts” (23 mei 1992) op nrc.nl  
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


vervoeging van
amalgamar

amalgama

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van amalgamar
  2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van amalgamar
vervoeging van
amalgamarse

amalgama

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van amalgamarse