• al·zij·dig
stellend
onverbogen alzijdig
verbogen alzijdige
partitief alzijdigs

alzijdig [1]

  1. naar of van alle kanten
     De antiautoritaire opvoeding was hiervan het trieste hoogtepunt: een mens heeft geen grenzen nodig, laat iedereen zich van jongs af aan vrij en alzijdig ontwikkelen.[2]
     Niettemin is voor ons de relatie met Zwolle en Utrecht net zo belangrijk. Wil Flevoland floreren, dan zal het alzijdig ontwikkeld moeten zijn, bijvoorbeeld als het gaat over de infrastructuur. Daarom zijn we zo blij met de Hanzelijn.”[3]
51 % van de Nederlanders;
54 % van de Vlamingen.[4]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Nodig: VOC-mentaliteit en calvinisme” (16-03-2009), Reformatorisch Dagblad
  3.   Weblink bron
    Marie Verheij
    “CdK Verbeek: Flevoland is een beetje de underdog” (24-12-2011), Reformatorisch Dagblad
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be