• al·thans
  • In de betekenis van ‘bijwoord van modaliteit’ voor het eerst aangetroffen in 1642 [1]
  • samenstelling van  al  en  thans  [2]

althans

  1. geeft in het gedeelte na althans meer specifiek (en tegengesteld) aan wat er bedoeld wordt, in ieder geval
    • Dat is althans het beeld dat ontstaat bij het openslaan van een willekeurige krant. 
     Hoewel ze niets van heimelijk gedrag moest hebben, voelde ze zich geen voyeur. Althans, dat maakte ze zichzelf wijs.[3]
99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]