almanak
- al·ma·nak
- Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘kalenderboekje’ voor het eerst aangetroffen in 1401 [1]
- uit het Latijn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | almanak | almanakken |
verkleinwoord | almanakje | almanakjes |
de almanak m
- een jaarlijkse publicatie met steeds terugkerende informatie op bepaalde gebieden, deels geordend volgens de kalender. In algemene almanakken kunnen astronomische gegevens gecombineerd worden met gegevens als de tijden van zonsopgang, zonsondergang, volle maan, getijden, maar ook dienstregelingen en openingstijden van overheidsinstellingen, feestdagen, posttarieven en weersvoorspellingen
- ▸ In de Almanak van Luik - een jaarlijkse uitgave, die zich toelegde op het voorspellen van de toekomst - had gestaan: „In april zal een grote dame, die het fortuin nu toelacht, haar laatste rol spelen.[3]
- ▸ Al snel krijgt hij door dat de almanak een geschikt middel is om de gewone man, die nauwelijks leest, toch te informeren en te bereiken als het moet.[4]
1.
- Het woord almanak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "almanak" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "almanak" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ almanak op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Victoria Holt“Bekentenissen van een koningin” (1968), Saga, ISBN 9788726484847
- ↑ “Benjamin Franklin D kracht van de attractie” (2023), Uitgeverij Davey Jones Publishing, ISBN 9789464496352
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be