• al·ler·mi·se·ra·belst
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen allermiserabelst
verbogen allermiserabelste

allermiserabelst

  1. uitermate slecht en treurig; uiterst ellendig
     Dat een van de twee verdwaald was, of een been gebroken had, of dat het allermiserabelst weer geweest was, of dat die kikkererwtencurry niet te vreten was.[1]


  1. “De 3 bestaat niet” (2020), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028258051