• al·koof
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘klein vertrekje’ voor het eerst aangetroffen in 1708 [1]
  • uit het Frans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord alkoof alkoven
verkleinwoord alkoofje alkoofjes

de alkoofv / m

  1. (bouwkunde) een kleine raamloze zijkamer, vaak gebruikt als slaapkamer
     Karin ligt in de slaapkamer te slapen, ik zit op de rotanstoel in de alkoof, die uitkijkt op de smalle strook bos die onze tuin scheidt van die van de buren.[3]
     Het was een alkoof waarin de bewoner zich kon wassen en kleden - een soort kleedkamer die in een Normandisch fort niet thuishoorde.[4]
70 % van de Nederlanders;
68 % van de Vlamingen.[5]