• al·chi·mis·tisch
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen alchimistisch alchimistischer -
verbogen alchimistische alchimistischere -
partitief alchimistisch alchimistischers -

alchimistisch

  1. van of volgens de in de oudheid en middeleeuwen beoefende leer om goud en stoffen met magische werking te maken
     1938: Hahn en Meitner beschieten uranium met neutronen en splitsen het in twee lichtere elementen.
    1939: Hahn publiceert de resultaten zonder expliciet te zijn: hij is een gerespecteerd chemicus die het niet aandurft alchimistische resultaten te rapporteren.
    [2]
     Hij raakt betrokken bij alchimistische experimenten, maakt goud, wordt chirurgijn in het leger tijdens de Dertigjarige Oorlog en eindigt halverwege de negentiende eeuw als magnetiseur.[3]
     Tenslotte is het misschien via Stavelot dat het oudste alchimistisch recept dat in het Westen gekend is tot ons is gekomen. Theophilus, alias Roger geeft immers een vreemd recept voor de bereiding van ‘Spaans goud’ op basis van het ei van de ‘basilicus’ en bloed van een roodharige man.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Gerrit Krol
    “De man” (12 december 1995) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    Bas Heijne
    “Het vliegt, fladdert, verdampt en sterft; Exuberante roman van Kerstin Ekman” (9 juni 1995) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron
    Robert Halleux
    De Lotharingse wiskundeschool en de opkomst van de Arabisch-Latijnse wetenschap in de 11de en de 12de eeuw in:
    Robert Halleux e.a. (red.)
    Geschiedenis van de wetenschappen in België van de Oudheid tot 1815. (1998), Gemeentekrediet / Dexia, Brussel, p. 40