• al·che·mis·tisch
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen alchemistisch alchemistischer -
verbogen alchemistische alchemistischere -
partitief alchemistisch alchemistischers -

alchemistisch

  1. van of volgens de in de oudheid en middeleeuwen beoefende leer om goud en stoffen met magische werking te maken
     In een ander vorstenarchief, dat van Stolberg-Wernigerode, heeft hij echter wel een recept voor de Steen der Wijzen gevonden, meldt Wunderlich opgetogen. „Essaias Stumpfeld, een rondtrekkende alchemist, had het in 1598 Graf Johann zu Stolberg aangeboden. Als bewijs had hij er ook enkele kleine, rode glasachtige steentjes aan toegevoegd. Die steentjes bleken te bestaan uit arseen-, antimoon- en kwikzilversulfide, zeg maar de klassieke alchemistische bestanddelen.”[2]
     Vanderheijden Van Tinteren: „Je ziet dat hij herschept, hij speelt alchemistisch voor god. (…)”[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Theo Toebosch
    “De geheimen van een 16de-eeuwse medicijnfabriek

    Het Metaal der Wijzen” (27 januari 2017) op nrc.nl  

  3.   Weblink bron
    Gretha Pama
    “‘Bosch speelt alchemistisch voor God. Wij ook’” (11 februari 2016) op nrc.nl