• al·bum
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘boek met witte bladen om versjes of foto's te verzamelen’ voor het eerst aangetroffen in 1700 [1]
  • uit het Latijn [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord album albums
verkleinwoord albumpje albumpjes

het albumo

  1. een boek waarin gelijksoortige zaken zijn bijeengebracht, zoals foto's of postzegels
    • Ik heb een mooi album gemaakt van alle vakantiefoto's. 
     Ze stak haar hand uit, pakte het album met valentijnskaarten voorzichtig bij de hoeken vast, schoof het op een plastic zak voor bewijsstukken en legde het geheel toen op het dak van de auto.[3]
  2. een stripverhaal in boekvorm
  3. (muziek) een collectie van muzieknummers
    • Heb jij het nieuwste album van Di-rect al? 
     In South Lake Tahoe dook hij weer eens op en vertelde me dat een onbekende man hem in Bishop op straat had horen gitaarspelen. Voordat hij het wist, had deze man hem uitgenodigd om een album in zijn garagestudio op te nemen. Zo gaan die dingen, the trail provides.[4]
     Het enige punt: Harold had geen bluetooth, en ook geen cd-speler trouwens, waardoor je in Harolds gezelschap drie keuzes had: 1) in stilte rijden, 2) naar de radio luisteren of 3) naar mijn vaders bandje van Missy Elliotts geweldige album so Addictive luisteren, dat ik - omdat het de cassettespeler niet meer uit wilde - al honderden keren in mijn leven had gehoord.[5]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[6]