agiteren
- agi·te·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verontrusten’ voor het eerst aangetroffen in 1553 [1]
- afgeleid van het Franse agiter (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
agiteren |
agiteerde |
geagiteerd |
zwak -d | volledig |
agiteren [4]
- inergatief (politiek) ~voor onrust stoken
- Er wordt in oostelijk Oekraïne geagiteerd voor afscheiding en aansluiting bij Rusland.
- overgankelijk (psychologie) in een staat van zenuwachtige opwinding brengen
- Die gedachte agiteerde hem.
- strijden tegen; verzetten tegen
- ▸ Ook zal je onderbewustzijn jou op een gegeven moment andere benamingen voor ‘ongevallen’ influisteren. Hiertegen zul je in eerste instantie hevig agiteren.[5]
- Strict overdrachtelijke constructies zijn zeldzaam. Vaker wordt gekozen voor een constructie met het vorltooid deelwoord en raken
- Hij raakte doordoor bijzonder geagiteerd.
1.
- Het woord agiteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "agiteren" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ "agiteren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ agiteren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be