• ge·agi·teerd
vervoeging van: agiteren…
verbogen vorm: geagiteerde

geagiteerd

  1. voltooid deelwoord van agiteren
  2. vormt de voltooide tijden
    • Hij heeft daarvoor lang geagiteerd. 
  3. vormt de onpersoonlijke lijdende vorm
    • Er werd daar veel voor geagiteerd. 
  4. (vrij zeldzaam) vormt de lijdende vorm
    • Ik werd erdoor geagiteerd 
  5. vormt een ergatieve constructie met het hulpwerkwoord raken
    • Hij raakte daar flink geagiteerd door. 
  6. attributief gebruikt
    • De door de beledigingen geagiteerde man sloeg wild om zich heen. 
  7. bijwoordelijk gebruikt
    • Enigszins geagiteerd nam hij het woord. 
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen geagiteerd geagiteerder geagiteerdst
verbogen geagiteerde geagiteerdere geagiteerdste
partitief geagiteerds geagiteerders -

geagiteerd [1]

  1. in een staat van nerveuze opwinding
93 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[2]