agio
- agio
- Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘opgeld’ voor het eerst aangetroffen in 1565 [1]
- uit het Frans [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | agio | agio's |
verkleinwoord | agiootje | agiootjes |
- assistent-geneeskundige in opleiding
- (economie) bedrag dat een munt of waardepapier meer waard is dan het bedrag dat erop aangegeven staat (nominale waarde)
- [2] disagio
- [1] aio
- Het woord agio staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "agio" herkend door:
63 % | van de Nederlanders; |
50 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "agio" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ agio op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be