• af·vor·men

afvormen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afvormen
vormde af
afgevormd
zwak -d volledig
  1. het uiterlijk van iets helemaal voltooien
     Men denkt dat de ameloblasten na het afvormen van de kroon apoptose ondergaan, dit in contrast met de odontoblasten die het hele leven van de tand metabolisch actief blijven.[2]
  2. iets het uiterlijk geven van iets anders
49 % van de Nederlanders;
64 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Ameloblast” (20-5-2020), Wikipedia
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be