vormde af
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- vorm·de af
Werkwoord
vervoeging van |
---|
afvormen |
vormde af
- enkelvoud verleden tijd van afvormen
- Ik vormde af.
- Jij vormde af.
- Hij, zij, het vormde af.
- Ik vormde af.
vervoeging van |
---|
afvormen |
vormde af