aftredend
- af·tre·dend
vervoeging van: | aftreden |
verbogen vorm: | aftredende |
aftredend
stellend | |
---|---|
onverbogen | aftredend |
verbogen | aftredende |
partitief | aftredends |
aftredend
- van een persoon dat deze zijn functie neerlegt; ontslag nemend
- Sigmar Gabriel (SPD), de aftredende minister van Buitenlandse Zaken en vicekanselier erkende dit weekeinde dat er grenzen zijn aan de integratiecapaciteit. Voor één miljoen vluchtelingen zijn er 25.000 extra leraren, 15.000 opvoeders en begeleiders en tig-duizend nieuwe woningen nodig. "Het volstaat niet te zeggen dat immigratie prachtig is. In de realiteit integreren we ze niet genoeg en laten we veel mensen aan hun lot over", aldus Gabriel in de WAZ. [1]
- Italië wacht nog even met de aanstelling van een nieuwe bondscoach. "Alle mogelijke kandidaten staan nog tot 1 juni bij een club onder contract. Dat betekent dat niemand op korte termijn aan de klus kan beginnen", zei de binnenkort aftredende bondsvoorzitter Carlo Tavecchio. [2]
- Het woord aftredend staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Tubantia Bob van Huët 26-12-17 Ruim helft asielzoekers in Duitsland leeft van uitkering
- ↑ Tubantia 10-01-18 Italië wacht met benoeming bondscoach