Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·tre·den
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aftreden
trad af
afgetreden
klasse 5 volledig

Werkwoord

aftreden

  1. ergatief een bepaalde positie of een bepaald ambt opgeven
    • Hij is gisteren afgetreden als bisschop van dat bisdom. 
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be