• af·sme·king
enkelvoud meervoud
naamwoord afsmeking afsmekingen
verkleinwoord

de afsmekingv

  1. (religie) gebed waarin met de godheid om een gunst vraagt
     Ja, zij riepen erover uit tot de Heere, door die gruwelen al klagende aan Hem op te dragen, door afsmeking van eigen bewaring onder die stroom van gruwelen. Door Hem te bidden, dat Hij die gruwelen eens stuiten en beletten wilde.[2]
46 % van de Nederlanders;
56 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Getuigen getekend” (12-12-2012), Reformatorisch Dagblad
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be