• af·re·a·ge·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afreageren
reageerde af
afgereageerd
zwak -d volledig

afreageren

  1. de hersenen ontdoen van woede
    • Hij kon zich goed afreageren op die boksbal. 
100 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be