aflikken
- af·lik·ken
- samenstelling van af en likken [1]
aflikken [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aflikken |
likte af |
afgelikt |
zwak -t | volledig |
- iets ergens vanaf halen door het er met je tong af te halen
- Ik vond de pudding zo lekker dat ik mijn bord en vingers heb afgelikt.
- zoenen
- De geliefden waren elkaar aan het aflikken.
- [1] oplikken, likken
- [2] afzoenen, aflebberen
- een afgelikte boterham
een zaak waarvan het grootste voordeel al genoten is, m.n. over een vrouw die al vele minnaars heeft gehad
- je vingers ergens bij aflikken
je ergens op verheugen
- Het woord aflikken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aflikken" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ aflikken op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be