Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·las·sen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aflassen
laste af
afgelast
zwak -t volledig

Werkwoord

aflassen

  1. overgankelijk laswerk afmaken
    • Als lasser Tig aluminium, ben je in staat om zelfstandig vanaf tekening constructies samen te stellen en af te lassen.[1]. 
  2. overgankelijk (spreektaal voor afgelasten, niet algemeen) de opdracht geven om iets niet door te laten gaan
    • In verband met de terroristische aanslag werd besloten alle wedstrijden af te lassen. 

Gangbaarheid

82 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen