afgelast
- af·ge·last
- vervoeging van afgelasten: de stam zonder -t omdat de stam al op -t eindigt en zonder ge- vanwege voorvoegsel (van het scheidbare werkwoord), op te vatten als samenstelling van af bw en gelast ww
- vervoeging van aflassen: voltooid deelwoord (van het scheidbare werkwoord), op te vatten als samenstelling van af bw en gelast ww
vervoeging van |
---|
afgelasten |
afgelast
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afgelasten
- ... dat ik afgelast.
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afgelasten
- ... dat jij afgelast.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afgelasten
- ... dat hij afgelast.
vervoeging van: | afgelasten… |
verbogen vorm: | afgelaste |
afgelast
- voltooid deelwoord van afgelasten
- vormt de voltooide tijden
- De organisatie heeft de wandeltocht vanwege de hitte afgelast.
- vormt de lijdende vorm
- De wedstrijd werd afgelast wegens slecht veld.
- ▸ En dit weekend is belangrijk voor ons, er worden al zo veel leuke dingen afgelast.[1]
- attributief gebruikt een evenement niet door laten gaan
- De afgelaste wedstrijd moet volgende week ingehaald worden.
- als naamwoordelijk deel van het gezegde gebruikt
- Wegens ziekte zijn haar officiële verplichtingen voor deze week afgelast.
vervoeging van: | aflassen… |
verbogen vorm: | afgelaste |
afgelast
- voltooid deelwoord van aflassen
- vormt de voltooide tijden
- De lasser heeft de constructie afgelast.
- vormt de lijdende vorm
- De diverse staalconstructies worden lasklaar samengebouwd en afgelast.
- attributief gebruikt een voltooid laswerk
- Het afgelaste hek werd direct na het lassen groen gespoten.
- als naamwoordelijk deel van het gezegde gebruikt
- De romp van de boot is dubbelzijdig afgelast.
- Het woord afgelast staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron Charlotte Huisman“Wie neemt er nog de trein op een stil Utrecht Centraal?” (13 maart 2020), de Volkskrant